Schaakcafé

Geert Kortekaas zat op zijn vaste plek aan het raam in het schaakcafé met voor zich op tafel een schaakbord met een halfgewonnen stelling voor wit. Naast het schaakbord stond zijn glaasje cola dat zo nu en dan ongevraagd werd bijgevuld door het café personeel. Buiten was door de beweging in de plassen op straat te zien dat het licht regende. Om de lantaarnpalen glinsterden de regendruppels als een ragfijn spinneweb. Voetgangers schuifelden het raam voorbij met hun handen diep in de jaszakken gestoken en het hoofd naar beneden. Geert keek naar buiten terwijl hij gedachteloos met een zwarte pion speelde.

Er liep nu een oudere vouw langs het caféraam. In tegenstelling tot de andere voorbijgangers was haar jas niet dichtgeknoopt en hield zij haar hoofd rechtop. De druppels in haar gezicht en haren waren duidelijk te zien en de regen had donkere vlekken veroorzaakt op haar trui en broek. Net toen ze voorbij Geert wilde lopen wendde ze zich abrupt naar hem toe en drukte haar gezicht en handen tegen het caféraam. Geert keek naar twee wijd opengesperde ogen en een platgedrukte neus. De mond bewoog, maar de woorden waren niet te horen.

Geert was zich nog maar net bewust van het tafereel voor zijn ogen toen hij achter zich een luid geschuif van tafels en stoelen hoorde. Hij draaide zich om en zag dat een van de cafégasten haastig langs de tafels probeerde weg te komen richting het achterzaaltje. Hij herkende de man als een lid van zijn schaakclub. Hij was al enige maanden niet meer komen spelen. Intussen was de vrouw het café binnengestapt en schreeuwde met overslaande stem: "Hier komen jij! Wat hadden we afgesproken!". De natte haren plakten in slierten langs haar gezicht. Geert zag dat de veters van haar schoenen niet gestrikt waren en vies en nat over de grond sleepten. "Kees, ik zeg het je voor de laatste keer!". Alle aanwezigen waren verstard blijven staan en keken naar wat ging gebeuren. De aangesprokene schuifelde langzaam het achterzaaltje uit richting de vrouw, zijn blik op de grond gericht. Even langzaam pakte hij zijn jas en paraplu, zei stilletjes zijn tegenspeler gedag, legde wat geld op de bar en liep samen met de vrouw de deur uit. Alles en iedereen in het schaakcafé keek het stel na door het raam. Geert had nog steeds de zwarte pion in zijn hand geklemd.

Maïta van der Mark
april 2001